Zonlicht en de huid: verstandig omgaan met de zon
Er wordt veel gezegd en geschreven over zonlicht en zonnebaden, over het gebruik van zonnebanken en van zonnebrandcrèmes (ook wel: antizonnebrandcrème of zonnemelk). Hier vindt u antwoorden op een aantal veel gestelde vragen over de goede en minder goede kanten van blootstelling van de huid aan ultraviolet (UV) licht.
Men onderscheidt gewoonlijk 6 huidtypes:
- verbrandt zeer snel, wordt niet of nauwelijks bruin
- verbrandt snel, wordt langzaam bruin
- verbrandt niet snel, wordt gemakkelijk bruin
- verbrandt bijna nooit, bruint zeer goed (mediterrane/Middellandse Zee huidtypes)
- verbrandt nooit, van nature een donkere huidskleur (Aziatische huidtypes)
- verbrandt nooit, van nature een zeer donkere huidskleur (negroïde huidtypes)
UVC is dus het schadelijkst, maar wordt volledig uit de dampkring gefilterd door de ozonlaag. UVB dringt door tot in de opperhuid en UVA tot in de lederhuid. Zonlicht bestaat voor meer dan 95% uit UVA en een klein deel UVB. Zonnebanken stralen vooral UVA uit en een heel klein beetje of zelfs geen UVB. Zonnebanken hebben dus grotendeels dezelfde eigenschappen als natuurlijk zonlicht.
Veel belangrijker is de bruining die pas na 3 dagen ontstaat door toename en snellere verspreiding van het pigment in de opperhuid. Deze vertraagde bruining wordt veroorzaakt door UVB-licht. Tegelijkertijd wordt de opperhuid dikker onder invloed van UVB-licht en dat geeft extra bescherming tegen zonlicht.
Aangezien zonnebanken voornamelijk UVA-licht uitstralen en vrijwel geen UVB-licht, beschermen zonnebanken niet tegen zonverbranding.
UVA-stralen leiden veel minder snel tot verbranding, maar werken wel in op de pigmentcellen van de huid, waardoor men ook bruin kan worden. Maar de mensen met een lichtere huidskleur (huidtypen I en II) zullen vooral rood worden in de zon. De vraag is of deze lichte huidtypes überhaupt bruin kunnen worden en niet alleen maar zonneschade oplopen. Mensen met huidtype I ontwikkelen in de zon alleen maar sproeten.
Alleen bij de hogere huidtypen wordt het bruiningsproces in gang gezet zonder tekenen van verbranding.
Een strandparasol houdt 40 tot 50% van de UV-stralen tegen, terwijl de rest van de straling via reflectie en verstrooiing de huid bereikt. Bovendien laat een parasol ook straling door, afhankelijk van het soort stof (bijvoorbeeld nylon laat UVB door).
Zelfs bij bewolking of bij gebruik van een parasol kan de huid dus nog verbranden.
Omdat de zonkracht toeneemt met de hoogte, is het belangrijk om tijdens een verblijf in de bergen een zonnebrandmiddel te gebruiken met een aanzienlijk hogere beschermingsfactor (bijvoorbeeld met een factor die 2x of 3x zo hoog is als wat op zeeniveau wordt gebruikt).
Ook tijdens het zwemmen kan de huid verbranden, omdat UV-licht gemakkelijk door helder water doordringt. Bovendien spoelen zonnebrandcrèmes in het water (deels) van de huid af. Sneeuw, water, zand en verblijf in de bergen vergroten dus de kans op verbranden.
Door verbrandingen, maar ook door herhaalde (chronische) en overmatige zonblootstelling wordt de kans op het ontstaan van huidkanker groter. Het gaat daarbij om een verhoogd risico op een basaalcelcarcinoom of een plaveiselcelcarcinoom en in mindere mate ook op een melanoom. Een ander langetermijneffect van overmatige blootstelling aan UV-licht, is versnelde huidveroudering.
Dit wordt vooral veroorzaakt door UVA-licht, dat het elastische bindweefsel van de lederhuid beschadigt. Hierdoor wordt de huid dikker en stugger en ontstaan diepe rimpels. Bovendien gaat dit gepaard met een wat gele verkleuring van de huid, rode en bruine vlekken en een onregelmatige pigmentatie (donkere en lichte confetti-achtige vlekjes). Mensen met een lichte huidskleur zijn het gevoeligst voor al deze veranderingen.
Behalve de huid, kunnen ook de ogen schade lijden door UV-licht. De directe beschadiging van het hoornvlies heet sneeuwblindheid of las-ogen. Na enkele tientallen jaren overmatige UVblootstelling kan staar optreden. Dat is een blijvende vertroebeling van de lens van het oog.
Dichter bij de evenaar neemt de hoeveelheid UV-licht toe. Ook op het water, in de sneeuw en op droog zand is de straling vanwege de reflectie sterker. Het dragen van wijde kleding met lange mouwen en een breed gerande hoed of pet beschermt goed tegen de zon. Kleding die goed tegen de zon beschermt, is dicht geweven. Met een simpele test is dit na te gaan. Houd een kledingstuk tegen sterk licht, dan kunt u er wel of niet doorheen kijken.
Als er nog lichtpuntjes te zien zijn, kan de bescherming tegen zonlicht te laag zijn. Donkere kleding voelt wellicht warmer aan, maar is wel veiliger, want het absorbeert meer licht en dus ook meer UV-straling. De ogen moeten worden beschermd met een goede zonnebril, die zowel UVA- als UVB-licht tegenhoudt. Deze UV-bescherming wordt veroorzaakt door een speciaal laagje dat op de glazen wordt aangebracht en heeft niets te maken met hoe donker de glazen zijn.
Een goede zonnebril hoeft niet duur te zijn, maar geeft wel altijd de mate van UV-bescherming aan. Een bril die van gewoon glas is gemaakt filtert wel UVB maar geen UVA. Daardoor kan staar ontstaan. In de bergen en vooral tijdens wintersport moeten ogen ook goed van de zijkanten beschermd worden.
Op een zonnebrandmiddel staat meestal een Sun Protection Factor (SPF), die kan variëren van 2 tot 50+. Deze beschermingsfactor is het aantal keer waarmee de verblijfsduur in de zon kan worden vermeerderd zonder te verbranden. Alle zonnebrandmiddelen met een hogere SPF bevatten stoffen die als een barrière werken, zoals zinkoxide of titaniumdioxide.
Mensen met een lichte huid kunnen bijvoorbeeld maar vijf minuten in de zon zitten zonder te verbranden. Met beschermingsfactor 2 kunnen deze mensen dan tien minuten in de zon blijven en met beschermingsfactor 12 een uur. Bedenk wel dat de beschermingsfactor alleen op de bescherming tegen UVB-licht slaat! Pas sinds kort vermeldt een aantal fabrikanten ook een beschermingsfactor tegen UVA-licht, maar deze bescherming is nooit zo goed als de bescherming tegen UVB-licht.
Bovendien is gebleken dat mensen veel minder van een zonnebrandmiddel gebruiken dan de bedoeling is. Door het aanbrengen van een te dunne laag op de huid is de feitelijke bescherming minder dan van de beschermingsfactor die op de verpakking staat aangegeven. In het algemeen wordt aanbevolen om in het dagelijks leven factor 15 te gebruiken en voor vrije tijd en vakantie factor 30. Maar zelfs met een zonnebrandmiddel kan men dus niet onbeperkt in de zon blijven.
Uit onderzoek is gebleken dat de huid het beste tegen UV-stralen wordt beschermd als het zonnebrandmiddel 15 tot 30 minuten van tevoren zo egaal mogelijk wordt gesmeerd. Heel belangrijk is om dit na een halfuur of een uur te herhalen. Daarna moet het middel opnieuw worden aangebracht na bijvoorbeeld zwemmen, hevige transpiratie en afdrogen.
Zonnebrandmiddelen die goed aan de huid kleven, zoals de wat vettere watervaste middelen, werken effectiever dan de heel dunne, die gemakkelijk van de huid afspoelen. Verder is het zo, dat vooral de stoffen die tegen UVA-licht beschermen, inactief gemaakt worden door het zonlicht en dus na enige tijd niet goed meer werken. Het advies is dan ook om het smeren van zonnebrandcrème elke twee uur te herhalen.
Bescherm baby’s tot 6 maanden zo goed mogelijk tegen direct zonlicht. Dit houdt in dat ze het beste zoveel mogelijk uit de zon moeten worden gehouden (zeker tussen 11.00 en 15.00 uur). Verdere bescherming kan door middel van bijvoorbeeld kleding, hoedjes en parasollen. De gebruikte stoffen moeten dicht geweven zijn en armpjes en benen bedekken. Er wordt geadviseerd om bij baby’s tot 6 maanden géén zonnebrandcrèmes te gebruiken.
Voor kinderen van 6 maanden en ouder gelden in principe dezelfde regels als voor volwassenen, dus op het heetst van de dag uit de zon blijven, wijde kleding met lange mouwen en een hoedje of pet. Zonnebrandmiddelen, liefst watervast en tenminste factor 20, kunnen het best regelmatig opnieuw worden gesmeerd, zeker wanneer de kinderen in het zand of het water spelen.
Babyolie biedt geen goede bescherming tegen de zon, en kan zelfs zonbranding veroorzaken. Ook voor kinderen is het verstandig om een zonnebril te dragen, die tegen UVA en UVB beschermt.
In de eerste plaats wordt niet elke vorm van huidkanker veroorzaakt door UV-straling, en in de tweede plaats geven zonnebrandmiddelen geen volledige bescherming. Bovendien zorgen deze middelen ervoor dat veel mensen hiermee juist langer in de zon blijven, zodat de huid ongemerkt toch een te hoge UV-dosis krijgt. Dit tegenstrijdige effect is vooral bekend bij melanoom.
Niet alleen het licht, maar ook de warmte veroorzaakt een aangenaam gevoel. Ook is zonlicht nodig om het lichaam goed te laten werken. Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk vitamine D: wanneer UVB-licht van de zon op de huid schijnt, wordt vitamine D aangemaakt. Vitamine D is nodig voor de vorming van sterke botten. Een kwartier zonlichtblootstelling op een dag is voldoende voor een adequate hoeveelheid vitamine D bij de gemiddelde Nederlander. Volgens recente onderzoeken beschermt zonlicht via aanmaak van vitamine D ook tegen het ontstaan van sommige vormen van kanker en tegen bepaalde infecties.
Het lijkt erop dat matige zonblootstelling deze gunstige effecten met zich meebrengt: de huid hoeft voor deze effecten niet eens rood te worden. Overmatige zonblootstelling en vooral verbranding hebben echter alleen maar schadelijke effecten en verhogen de kans op huidkanker.